Harrie Jekkers - Mijn ikken

S^Eoms roep ik mijn ikken bij elkaar Ik heb inmiddels al een aardig reserv^Boir En als ik dan vraag: "He welke ik is eigenlijk waar"? "Ik, ik, ik", roepen mijn ikken dan door elk^Eaar En dan zw^Aaai ik met mijn voorzittersh^Bamer Verz^Aoek om stilte in mijn bovenk^Bamer En dan g^Aeef ik met een vorstelijk geb^C#maar Het w^F#moord aan mijn ik van negen j^Baar

Kijk, daar l^Eoopt-ie met een gulden voor de kapper Maar hij geeft zijn gulden uit aan veterdr^Bop Want hij vindt: 't maar een stomme lul, die kapper Wat je ook vraagt, hij knipt altijd zo'n stekelk^Eop K^Aijk hem daar nou huilend op de g^Bang staan Hij ^Ais er weer een keertje uitgez^Bet Omd^Aat-ie, en dat was gewaagd bij g^C#modsdienst heeft gevraagd "Pater, G^F#mod die weet toch alles?" "Dus hij weet ook wat ik wil" "Als dat dan het geval is, heb ik toch geen vrije w^Bil!"

K^Eijk, daar bindt-ie met een elastiekje Vier pennen op een rijtje naast elk^Baar Omdat-ie na moet blijven, strafwerk moet schrijven Met vier pennen is hij lekker sneller kl^Eaar K^Aijk hem daar nu eens fantastisch sc^Boren J^Auichend loopt ie terug over het pl^Bein "G^Aoed he, met zijn linkerbeen", "Hoez^C#mo? Hij was er overheen!" "Joh, hij was er helem^Bmaal niet overheen" Roept h^F#ij over het plein "Joh, dat l^Bmeek maar zo d'r overheen Dat komt door die keep^F#er joh Die is veel te kl^Bein!"

Kijk, daar l^Eoopt-ie met zijn rood-oranje vlieger Naar het landje waar je zo goed vliegeren k^Ban Zijn vlieger klimt omhoog, nog hoger dan de regenboog En dan verstuurt-ie langs de draad een telegr^Eam Waar^Aop-ie met een potlood heeft geschr^Beven "S^Aorry God, misschien een beetje r^Baar Maar ik wil iets h^Aebben, wat zelfs Sinterklaas maar niet wil g^C#meven Ik wil zo graag een L^F#massiehond, met van dat Lassieh^Baar Een L^F#massiehond, met van dat Lassieh^Baar"

K^Eijk, daar wordt-ie wakker in de winter Hij kan even niet geloven wat ie z^Biet Moet je horen hoe ie schreeuwt: "Het heeft vannacht gesneeuwd!" Moet je zien hoe snel-ie in zijn kleren sch^Eiet K^Aijk hem daar nu kwaad op Sinterkl^Baas zijn Wat-ie gekr^Aegen heeft, vindt ie geen flikker ^Baan Hij vindt het: '^Aachterlijk en stom Vooral die g^C#moudvis in die kom!' Op zijn verl^F#manglijst stond een Lassie boven ^Baan

En in de l^Aente gaat-ie kikkervisjes v^Bangen En in de z^Aomer fietst-ie helemaal naar Wassen^Baar Hij kn^Aikkert in de knikkertijd, en r^C#maakt-ie dan zijn knikkers kwijt Dan h^F#muilt-ie thuis weer nieuwe bij elk^Baar

Ach, mijn ^Eik van negen jaar die alles mee heeft Die door zijn moeder op zijn wenken wordt bed^Biend Hij snapt niet dat-ie in een paradijs leeft Dat zijn vader elke dag voor hem verd^Eiend Maar het st^Aomste van mijn ik van negen j^Baar is Dat weet ik z^Aeker, omdat ik hem goed k^Ben Het st^Aomste wat-ie wil, met zijn kl^C#meine vrije wil Hij wil gr^F#moot zijn, net zo gr^Boot als ik nu ben Hij wil gr^F#moot zijn, net zo gr^Boot, als ik nu b^Een^{F#m E F#m}

S^F#moms roep ik mijn ikken bij elk^Baar Het woord is n^F#mu aan mijn ik van twintig j^Daar

Mijn ^Gik van twintig jaar, die denkt in uitroeptekens In zwart en wit, dwars tegen alles ^Amin Gematigd en voorzichtig zijn, vindt-ie water bij de wijn Hij wil alles of niks en niks er tussen ^Gin En l^C/Gater, joh, da's voor hem allang beg^Donnen Hij heeft gen^C/Goeg aan een akoestische git^Daar En dat l^C/Gater zal er trouwens later anders uitz^Emien Voor 'The t^C/Gimes they're changing', reken m^Daar

Kijk, daar z^Git-ie op zijn kamer met zijn vrienden Hij heeft die middag alle platenzaken afgez^Amocht En voor het geld dat-ie op zaterdag verdiend heeft De nieuwste van Bob Dylan net gek^Gocht Kijk, ze dr^C/Ginken en ze praten over vr^Diendschap Die zal voor ^C/Geeuwig zijn, 'an everlasting s^Dong' Ze gaan n^C/Gooit meer uit elkaar, zeker w^Emeten, reken maar En Bob D^C/Gylan zingt: 'May you stay forever y^Doung!' En D^Amylan zingt 'May you stay forever y^Goung!'

Een r^Amugzak vol met idealen, dat is mijn ik van twintig jaar Dat wordt later bakzeil halen, want die zak is veel te zw^Gaa^Amr ^{G Am}

S^Amoms roep ik mijn ikken bij elk^Daar Het woord is n^Amu aan mijn ik van dertig j^Aaar^B7

Mijn ^Eik van dertig jaar is teruggekomen Van: "Zeker weten, zwart en wit" en "Ik heb gel^Bijk!" Hij nuanceert met zijn verstand de waarheid tot een diamant Die steeds van kleur verandert als je anders k^Eijkt Hij geeft ^Aabsoluut het voordeel aan de tw^Bijfel Maar s^Aoms krijgt-ie opeens zo'n heimwee n^Baar Dat stompz^Ainnige geloof in ide^C#malen Van zijn ^F#muitgesproken ^Aik van twintig j^Baa^C#mr ^{B Abm}

Kijk, daar k^Eiest-ie nog een keertje voor de vrijheid Maakt z'n verkering uit en zegt z'n baantje ^Bop Maar hij heeft veel te snel beslist, zich vreselijk vergist Hij kan geen k^Bant met ^Aal die n^Abmieuwe vr^F#mijheid ^Eop^{F#m G Abm} K^Aijk, daar wordt-ie wakker met een k^Bater De grote ^Aongebonden, vrije twijfel^Baar Ach, kwam zijn m^Aoeder maar, met een glaasje wat^C#mer Ach, was-ie ^F#mmaar weer, m^Aaar weer negen j^Baar Ach, w^F#mas-ie maar weer veilig negen j^Eaar

Maar mijn ^Aik van dertig jaar, wordt n^F#mooit geen negen meer Hij wordt al aangespr^C#moken met 'men^F#meer' ^{E A E A}

L^Eaatst riep ik weer mijn ikken bij elkaar En toen ik weer eens vroeg "He‚ welke ik is eigenlijk w^Baar?" Zeiden mijn ikken opeens: "Zeg jij het maar Jij bent de oudste, de ik van veertig j^Eaar!" En toen ik z^Aei: "Dat zou ik eigenlijk niet w^Beten" Zeiden mijn ^Aikken: "Da's helemaal niet w^Baar Weet je wat j^Aij bent, joh? Je bent ons niet verg^C#meten Daarom r^F#moep je ons nog altijd bij elk^Baar"

Je bent die j^Eongen met die rood-oranje vlieger Die af en toe nog blij is als het sn^Beeuwt Je bent die j^F#mongen met lang haar Van twintig j^Abmaar, met een gitaar Die af en t^F#moe nog weleens over onrecht schr^Eeeuwt En s^Aoms ben je die jongen weer van d^Bertig Van: "Ik w^Aeet niet, misschien, bekijk het m^Baar" Je bent een dr^Aomer, een drammer, een twijfelaar Een ^C#mik van veertig jaar, die nog geen ^F#mikje is vergeten En nog v^F#maak van ons wil weten Maak ik j^F#mullie af en toe nog wel eens w^Eaa^F#mr ^E