Boudewijn de Groot - Moeder

^DIk zit in de kamer van het ^Ghoge heren huis ^DStoffige ramen filteren de warme stra^Clen van de middag zo^An Va^Dn verre komen ^D7flarden^G van het carill^Gmon en ik ^Ddenk aan het ^Gland van h^Aerkomst

^DIk verlaat mijn vaderland even ^Adenk aan het verre land ^DWaar ik mijn moeder achterlie^Gt ^AZe had geen ^Dtijd om mij te leren ^D7kennen en ook ^Gik, ik ken haar ni^Gmet ^{D G D A}

Ik ^Aben dan wel bekend nu als ^CBoudewijn de ^GGroot Mijn ^Dmoeder weet van niets, mijn moeder ^Gnamelijk is ^Adood Ik^D heb nog een paar ^Cfotoos uit ^GIndie waarop ze staat Als ver^Dstilde danser^Ges in een ^Dlang en wit gewa^Aad^{D D G D}

Op de schoorsteenmantel ^D7haar portret, we ^Gkijken naar elkaar Haar ^Dogen zijn mijn ogen,^G maar lijk ik ook op ^Ahaar? Som^Ds doet het verre ^D7carillon me ^Gdenken aan de gamelan^Gm Aan het ^Dland waar ^Galles bego^An

^DNederlands Indie, mijn ^Gmoeder ik mis ze soms ^Dmaar ik weet er weinig va^Gn ^{D G A D}