Boudewijn de Groot - Kinderballade
Autoscroll
1 Column
Text size
Transpose 0
Tuning:
[Verse 1]
Hij was twaDalf had rappe leden, jongen D/Cuit de hof van Eden
als hij lGachte lachten luidkeels alle leDeuweriken mAee
Met z'n blDikkering van tanden, met zijn mD/Carmerbleke handen
leek hij Gop een tere engel uit een sAierlijk bal masquDé
Hij kon kF#mlaterhelder zingen en zijn hGaar rook naar seringen
O hij wDas een waterprins die in zijn Bmpak van goudlamGee
was ontstAegen aan de zDee
[Verse 2]
Zij was dDertien, een gazelle en haar D/Cnaam was Anabelle
AnabGelle noemden haar zowel de hDinde als het rAee
met haar hDelderrode wangen, met haar glD/Cinsterende spangen
leek zij Gin haar gazen bruidsjurk 't meest nog Aop een toverfDee
Blauw warF#men haar vreemde ogen, blauw maar zGonder mededogen
O ze wDas een kleine meermin die maar nBmet van lieverlGee,
was ontstAegen aan de zDee
[Verse 3]
Samen Din het ochtendgloren wandeldD/Cen zij langs het koren
mild en zGonder ze te storen scheen het zDonlicht naar benAee
en Donder de roze stralen kuste D/Chij haar lippen dralend
en hij zGei haar wonderwoorden, zelfs het grAas luisterde mDee
Op het hF#moren van die woorden, week voor hGen gedwee het koren
en het lDispelde wees welkom en bood dBmoorgang aan de twGee
zoals eAens de rode zDee
[Bridge]
G Toen hij op geblaf van honden C dagen later werd gevonden
Glag de kleine prins geschonden C in het koren zAmonder fee
Ammet zijn dode grote ogen kDeek hij roerloos naar omhoog
en lGangzaam ritselde het bloed nog C uit een gruwelijke snDee G
A
[Verse 4]
Niemand wDist meer te vertellen hoezeer klD/Ceine annabelle
had gehGouden van haar engel uit het sDierlijk bal masquAé
maar nog Galtijd rAuist de zDee