Boudewijn de Groot - De boom

Er stond ^Emeen boom in het bos ^D Tot hoog in de hemel ^F Z'n voeten in de aarde ^G Hij kwam nooit meer los ^Em Een man liep voorbij ^Am Hij kerfde wat tekens In de ^Fstam van de boom En hij zei^G: Die boom is van mi^Emj ^{Am F G}

Hij zei: Ik kom al ^Emjaren in het bosµ En ^Amken alle bomen Ik ^Fheb ze zien groeien Op het ^Gdonsgroene mos Maar ^Emdit is mijn held Hij is al ^Amoud en moe Ik ^Fblijf hem verzorgen ^GTotdat de stormwind hem ^Emvelt^{Am F G}

Ze zijn ^Amsterk, zei de man Want ^Dbomen zijn reuzen En ^Fwij zijn maar dwergen in het ^Ghemelse plan All^Ameen een orkaan krijgt ze ^Dtegen de vlakte Want ^Fdat is de natuur En zo zal het dus g^Emaan ^{Am F}

^GIn de natuur wordt het leven vaak ^Emsimpel verteld ^F Waar de ^Gboom werd gezaaid Wordt hij ook weer geve^Fld

Om een ^Ambocht in het pad ^DKwamen twee mannen K’zag dat ^Féén van de twee een bi^Gjl bij zich had ^AmDit moet hem zijn Zei de ^Déén tegen de ander Een ^Freus van een boom Maar ^Gwij krijgen hem wel ^Emklei^Amn ^{F G}

Die boom is ^Emziek en moe We ^Ammoeten hem vellen Maar de ^Fman van de boom riep Dat ^Gsta ik niet toe Alleen ^Emeen orkaan mag ^Amdeze boom vellen Dat ^Fis de natuur en ^Gzo zal het dus g^Emaan ^{Am F G}

In de natuur wordt het leven vaak ^Fsimpel verteld Waar de ^Gboom werd gezaaid Wordt hij ook weer geve^Fld

Opeens ^Amslaakte hij een gil En ^Dplant dus een mes in het ^Fhart van de mannen Daar^Gna bleef het stil Het ^Ammos kleurde rood Maar ^Dalles bleek zinloos De ^Fboom stond er al eeuwen De ^Dboom was al ^Emdood^{Am F D G Em F Em G Em C F Am G Em Am C G Em}