Zangeres Zonder Naam - Witte rozen

^CJantje was een kleine ^G7kleuter, 't ^G7enigst kindje, teer ver^Cwend, ^Cen op zekere dag zei ^G7moeder: "^D7Hoor 'ns even, lieve ^Gvent, ^Gals je zoet bent komt er ^Cspoedig een ^D7broertje of een zusje ^G7bij". ^CNou, dat was wel wat voor ons ^A7Jantje ^D7en 't ventje zei toen ^Gblij: "Wan^G7neer er een klein zusje kwam kreeg zij van mij wat moois, zeg ^Cmam".

Dan ^Cgaat m'n ^A7spaarpot ^D7open, dan ^G7krijgt die schatte^Cbout C A7 D7 E7-5/Bb C/G G7 C een boeketje witte rozen waar mam ook zo van houdt.

^CToen de ooievaar ver^G7wacht werd ging kleine ^G7Jan met tante ^Cmee ^Cen hij was daar voor een ^G7nachtje dra de ^D7vrolijke lo^Ggé. ^GVoor het geld uit Jantjes ^Cspaarpot, ^D7eerst wel tien keer nage^G7teld, ^Cwerd er in een bloemen^A7winkel ^D7vlug een mooi boeket be^Gsteld. En 's ^G7avonds laat nog, in z’n slaap, zong in z'n droom die kleine ^Cknaap.

Straks ^Cgaat m'n ^A7spaarpot ^D7open, dan ^G7krijgt die schatte^Cbout C A7 D7 E7-5/Bb C/G G7 C een boeketje witte rozen waar mam ook zo van houdt.

^CDe and're morgen, bij z’n ^G7thuiskomst, dacht kleine ^G7Jan: “Wat vreemd, van^Cdaag, ^Ckijk eens, tante, de gor^G7dijnen zijn nog ^D7helemaal om^Glaag". ^GSnikkend sprak z'n vader: "^CJantje, ^D7schat, je hebt geen moesje ^G7meer, ^Cze ging vannacht met kleine ^A7zusje weg naar ^D7Onze Lieve ^GHeer". En ^G7zachtjes legde Jan ’t boeket bij 't dode zusje neer op ^Cbed.

En ^Cwenend ^A7zei toen ^D7Jantje: "'k Bracht ^G7witte roosjes ^Cmee, C A7 D7 E7-5/Bb C/G G7 C hier mam, hier lief klein zusje, die zijn voor jullie twee".