Miel Cools - Het paardje van half zeven

Ik ^Gluister ied're ^E7morgen, ied're ^Ammorgen in mijn ^Ambed, nog ^D7half in slaap en ^D7half weer in 't ^Gleven ^D7 naar ^Ghet geklikklak ^E7op de straat, dwars ^Amdoor mijn stille ^Amstad: de ^D7hoefslag van het ^D7paardje van half ^Gzeven^G. Het ^D7paardje van mijn ^D7groenteboer - on^Ggemotori^Gseerd, een ^Bmman die het ^F#7verdomt het op te ^Bmgeven:^E7 voor ^Amzes pond bruine ^E7appels en drie ^Amkistjes rooie ^E7kool houdt ^A7hij zijn paard, het ^A7paardje van half-^Dzeven^D.

^GHop, hop, ^E7hop, ^Amied're morgen ^D7draven. ^GHop, hop, ^E7hop, ^Amlangs de ^D7oude ^Ghaven.

De ^Gmorgen is nog ^E7ovenvers, nog ^Amheeft het AN^AmP het ^D7dagrantsoen aan ^D7rotzooi niet ge^Ggeven,^D7 maar ^Gdaar gaat wie als ^E7zon en maan zijn ^Ameigen rondje ^Amloopt, dat ^D7superflinke ^D7paardje van half ^Gzeven^G. Soms ^D7ben ik down, soms ^D7ben ik moe, heb ^Güberhaupt geen ^Gzin een ^Bmpoot nog te ver^F#7zetten in dit ^Bmleven;^E7 ik ^Amzie geen heil in ^E7wat ik doe, ge^Amloof nergens meer ^E7in, hoor ’t ^A7strontvervelend ^A7paardje van half ^Dzeven^D.

^GHop, hop, ^E7hop, ^Amied're morgen ^D7draven. ^GHop, hop, ^E7hop, ^Amlangs de ^D7oude ^Ghaven.

O, ^GChristus, blijft dat ^E7paardje altijd ^Amdraven langs mijn ^Amdeur voor ^D7zes pond appels ^D7en wat rotte ^Gkolen?^D7 Waar ^Ghaalt hij steeds de ^E7moed vandaan? Ik ^Amhoor hem al van ^Amver, want ^D7hoeven draagt ie ^D7en geen vilten ^Gzolen^G. Ja, ^D7gaat ie door de ^D7morgen, mijn ge^Gweten sist: “Jij ^Gook!” Al ^Bmwas ik liever ^F#7dood in bed ge^Bmbleven^E7. Nee, ^Amik moet opstaan ^E7uit dat graf en ^Amovergaan tot ^E7snelle draf net ^A7als dat klote^A7paardje van half ^Dzeven^D.

^GHop, hop, ^E7hop, ^Amied're morgen ^D7draven. ^GHop, hop, ^E7hop, ^Amlangs de ^D7oude ^Ghaven.

Maar ’t ^Gros van Ale^E7xander, noch dat ^Amvan Napole^Amon de ^D7appelschimmel, ^D7niet van Charle^Gmagne,^D7 en ^Gniet de engst van ^E7Winnetou noch ^Amook dat edel ^Amspan dat ^D7voor de gouden ^D7koets loopt van O^Granje^G. Zelfs ^D7het Olympisch ^D7springpaard niet, de ^Gmerrie Summer^Grose, en ^Bmook niet Het Ros ^F#7Bayaard, hoog ver^Bmheven ^E7 be^Amschouw ik als het ^E7beste uit des ^Amwerelds knollen^E7tuin: voor ^A7mij is dat het ^A7paardje van half ^Dzeven^D.

^GHop, hop, ^E7hop, ^Amied're morgen ^D7draven. ^GHop, hop, ^E7hop, ^Amlangs de ^D7oude ^Ghaven.