Miel Cools - Het groot gelijk het grootste gelijk

De ^Amharde triomf in jouw ^Cstem mocht dan loeien maar 't was een tri^Gm6omf die in ^C7bloei kwam op ^Fsteen. En ^Fwat er aan planten op ^Grotsgrond wil ^Cbloeien heeft ^Amstengels van ^Dm6leer en staat ^Dm6meestal al^E7leen. Blaas ^Amjij de klaroen want dat ^Gklinkt onver^Cschrokken, maar ^C7’t zeldzamer wild neemt ge^Fschrokken de wijk. En ^Gzelfs als je'n vreemde in ^E7bed weet te ^Amlokken dan ^Amlig je al^Dm6leen met je ^Dm6grootste ge^Elijk.

En het ^Agrootste gelijk heeft geen ^Akoest'rende armen, het ^Dgrootste ge^Alijk heeft geen ^Avochtige ^E7mond, het ^E7grootste gelijk kan je ^E7lijf niet verwarmen, het ^E7grootste gelijk blijft een ^E7schrijnende ^Amwond.

Je ^Amzit als een buste ge^Csneden uit marmer, een ^Gm6hoofd maar geen benen, een ^C7kin maar geen ^Fbuik. En ^Fook al maakt drinken je ^Ghart niet veel ^Cwarmer, ^Amje vindt je ge^Dm6lijk in de ziel van een ^E7kruik. De ^Amdorst die jij branden voelt ^Gis niet te ^Clessen. Wat ^C7helpt een klein gietertje ^Fwater de eik? En ^Gals alles leeg is, je ^E7glas en je ^Amflessen, ^Amdan zit je weer ^Dm6vol met je ^Dm6grootste ge^Elijk.

Maar het groot^Aste gelijk is het grootste ^Aontberen. Het ^Dgrootste ge^Alijk heeft geen ^Awachtende^E7 borst. Het ^E7grootste gelijk doet je ^E7huid niet vibreren. Het ^E7grootste gelijk is on^E7lesbare dors^Amt.

De ^Ameenzaamheid is een te ^Cwrede confrater, maar ^Gm6isolement breekt van ^C7binnenuit ^Fbaan, ge^Flijk lijkt een schelmse vol^Gdoenende ^Csater ^Amtot hij met een ^Dm6grijnslach je eenzaam laat ^E7staan. Je ^Amkrijgt ja en amen zo^Glang het je goed ^Cgaat. Je schijnt met die ^C7bijval een ^Fprinsdom te rijk. Maar ^Gals dan je ziel en je ^E7leven bankroet ^Amgaat, ^Amdan ploft er geen ^Dm6vriend op jouw ^Dm6grootste gel^Eijk.

Want het ^Agrootste gelijk is een bodemloos ^Awater. Het ^Dgrootste ge^Alijk is een ^Abrekende ^E7kruik. Het ^E7grootste gelijk is een ^E7kermende kater. N.C. Ammaj7 Jouw grootste gelijk is een mes in jouw buik.